Niets mis met ‘lul’ en ‘lullen’

In het Utrechtse Woerden is een relletje uitgebroken. Een jolige, rancuneuze of onoplettende bouwvakker heeft ‘LUL’ in een muur van een nieuwbouwhuis gemetseld. Dat staat in het Algemeen Dagblad. Het woongenot van de kersverse huiseigenaar heeft een aardige knauw opgelopen. En dat terwijl ‘lul’ eigenlijk helemaal geen vies woord is.

Een lul betekent oorspronkelijk namelijk ‘pijp, stang’. Voor de komst van de moderne speen dronken baby’s –toen nog zuigelingen geheten- melk uit een kannetje via een dunne tuit. Die werd ‘lul’ genoemd. Verder betekent het woord ‘pijp aan een pomp waaruit water stroomt’. Daarnaast betekende lulpijpe hetzelfde als boerenlul: doedelzak. Vooral op het platteland werd dit instrument bespeeld.

Het woord ‘lullen’, in de betekenis van ‘kletsen, praten’ komt van het Middelnederlandse lollen, wat ‘binnensmonds praten, zachtjes neuriën’ betekende. Ook aan het woord ‘lullen’ is weinig schunnigs. Vanwege de vormovereenkomst met een tuit zijn we later pas een mannelijk geslachtsdeel een lul gaan noemen. Dat heeft heel wat verpest voor al die andere woorden.

Meer: ‘hondenlul’

Lees ook:Boeren hebben niets met boeren te maken
Lees ook:Gert Steegmans stijgt tot grote hoogte
Lees ook:Tsunami
Lees ook:Pianoman
Lees ook:Ouwe lullen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

Naam

Website

Het kan vijf minuten duren voordat nieuwe reacties zichtbaar zijn.