In de Abdij van Rochester (Kent,
Engeland) woonde rond 1100 een Vlaamse monnik. Waarschijnlijk sleet
hij zijn dagen met het kopiëren van boeken. Regelmatig moest hij
de ganzenveer, die hij als pen gebruikte, met een mesje bijsnijden.
Elke keer als hij dat gedaan had, probeerde hij de veer even uit op
een stuk oud perkament. Dan schreef hij een willekeurig zinnetje.
“Hebban olla uogala nestas uagunnan, hinase hic anda thu. Uuat
unbidan wi nu.”
“Wat betekent dat”, vroeg een
collega-monnik. De Vlaming schreef de vertaling op in het Latijn. Dat
begrepen zijn mede-kloosterlingen meteen. “Alle vogels zijn met hun
nesten begonnen, behalve ik en jij. Waar wachten wij nog op?”
luidde de vertaling van het zinnetje in de moedertaal van de monnik
uit West-Vlaanderen.
→